Steun
www.wikiquery.nl-nl.nina.az
De mossen of bladmossen stam Bryophyta Schimper 1836 vroeger ook wel in de rang van klasse als Musci of Bryopsida zijn kleine kruidachtige landplanten die solitair tot dicht op elkaar gepakt groeien in matten of kussens op rotsen bodem of als epifyten op de stam of bladeren van bomen Mossen zijn meestal groene planten vaak met stengels en bladen Ze hechten zich aan de ondergrond of substraat vast met rizoiden wortelachtige structuren Anders dan bij de echte wortels van planten worden rizoiden niet gebruikt voor opname van water en de daarin opgeloste voedingsstoffen Mossen nemen water en opgeloste voedingsstoffen via diffusie op over hun hele oppervlak Er bestaan ook soorten die onder water kunnen groeien zoals Fontinalis antipyretica veel soorten veenmos Sphagnum spp Javamos Vesicularia dubyana Mossen Fossiel voorkomen Carboon hedenAnomodon viticulosusTaxonomische indelingRijk Plantae Planten Onderrijk Embryophyta Landplanten StamBryophyta Schimp 1836 Sporogoon van zilvermos Bryum argenteum 4 soorten korstmos en 5 soorten mosAfbeeldingen op Wikimedia CommonsMossen op WikispeciesPortaal Biologie Bryologie is de studie die zich traditioneel richt op mossen hauwmossen Anthocerotophyta Anthocerotae en levermossen Marchantiophyta Hepaticae Organisaties op dit terrein zijn onder andere de Bryologische en Lichenologische Werkgroep in Nederland de Vlaamse Werkgroep Bryologie en Lichenologie VWBL in Vlaanderen en de International Association of Bryologists Een aandachtspunt in Nederland is daarbij de Nederlandse Rode Lijst voor de mossen en de inventarisatie van gebieden Van de mossen zijn vooral de veenmossen van grote betekenis geweest bij de vorming van het Europese landschap Deze mossen hebben een groot vermogen tot het vasthouden van water waardoor het tot ver boven het grondwaterniveau kon doorgroeien Mossen en levermossen die groeien op de schors van bomen zijn gevoelig voor luchtverontreiniging hoewel in minder mate dan korstmossen Mossen zijn daarom mede geinventariseerd bij het onderzoek naar de epifytenwoestijn in Nederland Naast de Musci bladmossen of mossen s s werden de Hepaticae levermossen en Anthocerotae hauwmossen traditioneel opgenomen in een veel wijder omgrensde stam Bryophyta In de recente opvattingen zijn de levermossen Marchantiophyta en hauwmossen Anthocerotophyta afgesplitst als zelfstandige stammen en worden de mossen Bryophyta gevormd door de resterende groep de Musci Mossen s s zijn het meest verwant met hauwmossen en levermossen en naar de huidige inzichten ook met de vaatplanten Mossen maar ook levermossen en hauwmossen hebben geen echte wortels noch echte bladeren De generatiewisseling van deze groepen is sterk overeenkomstig en onderscheidt zich van die van de varens en overige vaatplanten De weinig verwante korstmossen die in mutualistische symbiose leven met groenwieren of met blauwwieren en soms met beide worden beschouwd als behorende tot de schimmels veelal tot de ascomyceten zakjeszwammen Bouw en levenscyclusMossen hebben een afwisseling van twee generaties een haploide n gametofyt en een diploide 2n sporofyt Het zijn eenhuizige of tweehuizige isospore diplohaplonten met een dominante gametofyt Heteromorfe diplohaplont met dominante gametofyt kernfase diplofase 2n haplofase 1n Ge ne ra ties zygote bevruch ting B gameten gameten GAMETO FYT meio sporo fyt R sporische intermediaire meiose spore Het mosplantje is de haploide gametofyt Deze is in de generatiewisseling het best ontwikkeld en leeft zelfstandig Deze kan eenhuizig met tweeslachtige planten of tweehuizig zijn met aparte mannelijke en vrouwelijke planten maar de door de sporofyt gevormde sporen zijn gewoonlijk van gemiddeld gelijke afmetingen isospoor Er zijn ook enkele tweehuizige heterospore soorten De diploide sporofyt het sporenkapsel met de kapselsteel is zijn hele leven afhankelijk van de gametofyt De sporofyt vertoont bijzondere karakteristieke kenmerken zoals een peristoom mondbeslag een epidermis een cuticula en huidmondjes Er wordt altijd slechts een eindstandig sporenkapsel gevormd dit in tegenstelling tot de bij varens en andere vaatplanten Op dit schema zijn er verschillende variaties mogelijk In zeldzame gevallen kan de groene sporofyt zelfstandig overleven terwijl de gametofyt reeds is afgestorven Gametofyt In de levenscyclus van mossen begint de haploide gametofytfase met de spore en de daaruit groeiende voorkiem of protonema Het protonema is bij veel mossen draadvormig Het is vaak groen chloronema en leeft wat langer maar meestal heeft het een korte levensduur Op het protonema groeien de die verder uitgroeien tot de bebladerde mosplanten ook wel gametofoor gametendrager genoemd Deze fase de haplofase is de dominante fase in de levenscyclus Bij tweehuizige mossoorten is er onderscheid tussen de sporen of protonemata waarop alleen mannelijke resp vrouwelijk mosplanten groeien In enkele gevallen is er een groot verschil tussen de kleine mannelijke planten dwergmannetjes en de grotere vrouwelijke planten De mosplant kan min of meer rechtopstaand groeien losstaand in groepjes in plukjes als kussentjes maar ook wel meer horizontaal in matten tapijten weefsels of in boompjesvorm of hangend Bryophyta echte mossen A Kiemende sporen s sporewand v vacuole w rizoide B deel van een uitgroeiend protonema h rhizonema kruipend filament met bruine wanden b chloronema filamenten met chlorofylbevattende cellen k jonge mosplant w eerste rizoide Gewoon muursterretje Tortula muralis dwarse doorsnede stengel met centrale cilinder Gewoon sterrenmos Mnium hornum dwarse doorsnede blad en bladnerfPlagiomnium affine bladbasis bladnerf bladzoom en bladrand Plagiomnium affine bladnerf bladzoom bladrand en bladtop Plagiomnium affine bladschijfcellen met chloroplasten De kenmerkende onderdelen van de mosplant zijn het protonema de stengels en takken en de bladeren het protonema draadvormige voorkiem is een meercellig maar slechts een enkele cel dik vaak fotosynthetisch draadvormig uitgroeisel met dwarse tussenwanden Hierop groeien de mosknoppen die zich verder ontwikkelen tot de mosplanten de stengel die vertakt kan zijn soms zelfs meervoudig vertakt Soms zijn er verschillende typen stengel en takken De wijze van vertakking vormt een belangrijk kenmerk voor determinatie Zo kunnen bijvoorbeeld boomvormig vertakte mossen liggende slaapmossen hangende baardmossen worden onderscheiden de bladeren die voor het grootste deel slechts een cel dik zijn en geen tot twee nerven hebben die wel meerdere cellen dik kunnen zijn met soms duidelijk verschillende celtypen De bladeren van de takken kunnen afwijken van de stengelbladen Op de nerven of op bladeren kunnen aanhangsels voorkomen zoals rizoiden lamellen of broedlichaampjes In sommige gevallen zijn de verschillende delen van het blad duidelijk te onderscheiden bijvoorbeeld in celvorm isodiametrisch tot lang gestrekt celgrootte en structuren van de celwand mamillen papillen stippels poren Zo zijn soms bladoortjes bladschede bladzoom en bladrand bladschijf en bladtop te onderscheiden rizoiden zijn meercellige maar slechts een enkele cel dikke niet fotosynthetische draadvormige uitgroeisels met scheefstaande tussenwanden die wel wat op het protonema lijken Ze kunnen bevestigd zijn op verschillende plaatsen meestal op de stengel maar ook wel op de bladen De voortplantingsstructuren staan in De gametoecia enkelvoud gametoecium bestaan uit mannelijke antheridia en of vrouwelijke archegonia voorplantingsorganen en steriele parafysen omgeven door meestal afwijkende omwindselbladen De gametoecia staan op korte zijtakjes van de stengels of aan de uiteinden van stengels Soms is de situatie eenvoudiger of staan in zeldzame gevallen de antheridia los op de stengel zoals bij het geslacht Takakia Vegetatieve vermeerdering Mosplanten hebben vaak delen die dienen voor de vegetatieve vermeerdering de zijn structuren voor vegetatieve vermeerdering waarin enigszins gereduceerde bladeren of stengels zijn te herkennen Er is een grote variatie aan vormen zoals broedtakjes broedknoppen broedblaadjes en broedflagellen alle nog herkenbaar als omvormingen van andere herkenbare onderdelen van de mosplant daarnaast zijn er broeddraden en broedkorrels die bestaan uit een meestal klein aantal cellen en vaak onregelmatig van vorm zijn bladeren of stengels zijn niet meer te herkennen Geslachtelijke voortplanting Organen voor geslachtelijke voortplanting bij mossen zijn de voorplantingsorganen gametangien ev gametangium Deze bestaan uit fertiel weefsel met een steriele wand Dit is een gemeenschappelijk kenmerk bij de landplanten en de mogelijk verwante kranswieren maar niet bij de groenwieren In het archegonium het vrouwelijke gametangium wordt de eicel een niet beweeglijke vrouwelijke geslachtscel gevormd In het antheridium het mannelijke gametangium worden beweeglijke mannelijke geslachtscellen de zaadcellen gevormd Deze zaadcellen hebben water nodig om naar de eicel te zwemmen en deze te bevruchten De bevruchte eicel zygote zal zich beginnen te ontwikkelen binnen het archegonium Gewoon krulmos Lengtedoorsnede door Funaria hygrometrica e bladeren d bladnerven c parafysen steriele organen b antheridia mannelijk organen Lengtedoorsnede door Funaria hygrometrica A Lengtedoorsnede door een zeer jong sporogoon f f omsloten door de archegoniale wand b h B C Opeenvolgende ontwikkelingsstadia van het sporogoon f ingesloten in de calyptra dat gevormd wordt door de archegoniale wand c Ook de nek zit er nog aan h De voet van het sporogoon is het onderliggende weefsel van de stengel van de mosplant binnengedrongen Funaria hygrometrica A Bladscheut g met een jong sporogoon dat omsloten wordt door de calyptra c B Met bijna rijp sporogoon s seta f doosje c calyptra C Mediane longitudinale doorsnede van een doosje met de seta dat naar de basis toe verwijdt in de apofyse d operculum p peristoom a annulus c columella s archesporium h luchtholte tussen de sporezak en de wand van het doosje Sporofyt Andreaea rupestris c huikje deel van gametofyt k kapsel sporogoon Spf voet van het sporangium ps pseudopodium deel van gametofyt Uit de door de zaadcel bevruchte eicel ontstaat een diploide zygote De ontwikkeling van de zygote vindt plaats binnen het archegonium reden waarom men hier spreekt van een embryo Dit embryo groeit uit tot een diploide sporofyt die bestaat uit een voet waarmee de sporofyt is vastgehecht aan de moederplant omdat de sporofyt niet zelfstandig kan leven met kaboutermos als mogelijke uitzondering maar parasiteert op de mosplant bij Sphagnum en bij is de sporofyt ingeplant op een een onbebladerd takje van de gametofyt een kapselsteel de seta een sporogoon of sporekapsel Het jonge zich ontwikkelende sporekapsel is vaak bedekt met restanten van de archegoniumwand het huikje of calyptra dat of mutsvormig of kapvormig kan zijn De kenmerken van het sporekapsel zijn belangrijk voor de systematische indeling van de mossen en voor de determinatie Het sporekapsel kan een gecompliceerde bouw hebben en bestaat uit een kapselhals dat voorzien kan zijn van huidmondjes en een sporendoosje of Het sporendoosje is vaak gecompliceerd van bouw met een peristoom of mondbeslag bestaande uit tot twee kransen van tanden en andere aanhangsels endostoom en exostoom een operculum of deksel en een of dekselring het weefsel dat de sporen vormt endothecium de cellaag die de sporen vormt heet het archesporium het weefsel dat de kapselwand vormt amfithecium Niet altijd zijn aan het sporogoon alle onderdelen goed ontwikkeld In het sporendoosje vindt de meiose plaats en worden de haploide sporen gevormd De sporen hebben een stevige wand met sporenpollenine wat ze beschermt tegen uitdroging Levenscyclus van mossen met Androecium antheridial head met zaadcel sperm en antheridium Gynoecium archegonial head met archegonium en eicel egg cell Sporofyt met archegonium met onderdelen nekwand nekkanaal en zygote die zich ontwikkelt tot een embryo en verder tot voet foot seta en kapsel capsule Meiose hierbij ontstaan meio sporen hier groeit het protonema met mosknoppen bud die zich ontwikkelen tot mosplanten lt gt Volgroeide gametofyten kunnen tweehuizig zijn Schema morfologie en anatomie Morfologie en anatomie van de BryophytaGametofyt Sporofytgametofyt spore exospore primair protonema stengel caulis bebladering hyalodermis grondweefsel cortex rizoiden rizoidenvilt tomentum vertakking bebladering tak ramus innovatie innovatio rizoom rhizoma stolon stolo flagel flagellum pseudopodium bebladering bladstand bladtype van stengel tak etc bovenste hoofdcellen duces bijcellen begeleidende cellen socii onderste stereiden substereiden dorsale lamina lamellen broedlichamen en gemmen gemmae propagula oortje auricula bladoksel axilla bladschede vagina bladschijf lamina margo bladtop apex prosenchymatische cel lumen papillen papillae mamillae stippels li ul li ul li parafyllien rizoiden secundair protonema broedlichamen en gemmen gemmae propagula antheridium met zaadcellen spermatozoiden archegonium archegoniumbuik venter eicel ovum archegoniumhals huikje calyptra perigamiale bladeren ul li ul li ul li ul seta kapselsteel kropje struma urn amfithecium en exothecium endothecium mond operculum deksel peristoom mondbeslag basale membraan segmenten processus cilien wimpers cilia li zuiltje columella ul li ul li ul SystematiekPlaats van de mossen en verwanten Een traditionele indeling van de mossenEmbryophyta landplanten Stam Bryophyta in wijdere zin Klasse Anthocerotae Hauwmossen Klasse Hepaticae Levermossen De mossen met verwanten en de vaatplanten verschillen op twee belangrijke punten De dominante fase in de levenscyclus van een mos is de gametofyt de mosplant of haploide fase terwijl het bij de landplanten de sporofyt het sporekapsel de diplofase is Bij mossen heeft de sporofyt een betrekkelijk korte levensduur en is bevestigd op en voor voeding afhankelijk van de gametofyt De sporofyt heeft een onvertakte steel de seta en heeft aan het uiteinde slechts een sporangium De meeste varens hebben in tegenstelling daarmee op de bladeren veel sporangia De mossen hebben geen houtstof in hun watergeleidend weefsel ze hebben geen echte vaatbundels dit in tegenstelling tot de vaatplanten Mossen worden beschouwd als primitieve landplanten die eerder in de evolutie zijn ontstaan dan de varens en varenachtigen Polypodiopsida en de wolfsklauwen Lycopodiopsida De eerste landplanten wordt verondersteld levermossen te zijn geweest er zijn fossielen gevonden van levermossen van 475 miljoen jaar geleden De nieuwere opvattingen worden zichtbaar in de veranderende indeling van de mossen In het verleden werden ook de levermossen oude naam Hepaticae en de hauwmossen oude naam Anthocerotae samen met de blad mossen oude naam Musci gerekend tot een fylum de Bryophyta in wijdere zin In modernere opvattingen zijn het zelfstandige stammen Tegenwoordig omvat de stam van de Bryophyta alleen de groep die in de traditionele indelingen Musci of bladmossen werden genoemd Een cladogram met recenter inzicht voor de hogere niveaus is als volgt Fylogenetische stamboom van de Embryophyta naar Holt amp Iudica li ul li ul li ul li ul li ul
Bovenkant